PFAS (poly- en perfluoralkylstoffen) zijn door de mens gemaakte stoffen, die van nature niet in het milieu voorkomen. Voorbeelden van PFAS zijn PFOA (perfluoro octanoic acid), PFOS (perfluoroctaansulfonaten) en GenX. PFAS hebben handige eigenschappen: ze zijn water-, vet- en vuilafstotend. Ze zitten in verschillende producten, waaronder smeermiddelen, voedselverpakkingsmaterialen, blusschuim, anti-aanbaklagen van pannen, kleding, textiel en cosmetica. Ook worden ze gebruikt in verschillende industriële toepassingen en processen. PFAS kan in het milieu (bodem, bagger, oppervlaktewater) terechtkomen bij de fabricage en vanuit afval van producten waar het in verwerkt is. Ook kan het in het milieu komen door gebruik van PFAS-houdende producten, zoals blusschuim, impregneermiddel voor textiel, smeermiddelen.
PFAS en gezondheid
Er kunnen PFAS zitten in verschillende producten zoals voedselverpakkingsmaterialen, en kleding, waaraan iedereen wordt blootgesteld. Mensen kunnen in contact komen met PFAS door inademen, huidcontact en inslikken. De hoeveelheid die iemand inademt, aanraakt of inslikt, en hoe vaak of hoe lang dit contact duurt, is bepalend voor het risico op schadelijke gezondheidseffecten.
Van een aantal PFAS is bekend dat ze ongewenste eigenschappen hebben. Dit zijn bijvoorbeeld PFOS en PFOA. Ook over GenX-stoffen is steeds meer informatie beschikbaar. Van deze stoffen is bekend dat ze:
- niet of nauwelijks afbreken in het milieu (ze zijn persistent);
- schadelijke effecten kunnen geven in mensen en het milieu (ze zijn toxisch);
- zich gemakkelijk en snel verspreiden in het milieu (ze zijn mobiel) en/of;
- zich kunnen ophopen in het menselijk lichaam, in dieren en planten (ze zijn bioaccumulerend).
De precieze eigenschappen verschillen per specifieke PFAS. De ene PFAS kan zich bijvoorbeeld sneller verspreiden of is schadelijker dan de andere PFAS. Ook zijn er heel veel PFAS waar nog weinig over bekend is. Van deze PFAS is dus ook niet duidelijk of ze ongewenste eigenschappen hebben.
De aanpak van PFAS
- Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) leidt op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis risicogrenzen af voor verschillende soorten PFAS. Zo zijn er risicogrenzen voor water, bodem, bagger en lucht afgeleid. Risicogrenzen geven de hoeveelheid van een stof aan waarbij de risico’s aanvaardbaar zijn. Deze grenzen worden gebruikt als signaalwaarden die helpen om de kans op nadelige effecten door blootstelling van mens en milieu aan PFAS zo klein mogelijk te houden. Risicogrenzen kunnen door beleidsmakers worden gebruikt in de onderbouwing van normen. Ook werkt het RIVM op dit moment aan een beeld van de concentraties van PFAS in de Nederlandse bodem en het grondwater. Dit gebeurt door metingen uit te voeren in grond. Daarnaast worden gegevens uit onderzoeken door derden verzameld.
- Het RIVM doet ook zelf wetenschappelijk onderzoek naar PFAS. In 2018 heeft het RIVM bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar mogelijkheden om de schadelijkheid te schatten van mengsels van verschillende PFAS. In 2019 heeft het RIVM literatuuronderzoek gedaan naar PFAS in voedselcontactmaterialen.
- Het RIVM adviseert beleidsdepartementen ook bij het opstellen van beleid om nadelige gevolgen van PFAS te beperken, bijvoorbeeld binnen het Nationaal Stoffenbeleid, de Europese REACH- en voedselveiligheidsregelgeving, de Kaderrichtlijn water en de EU (Europese unie) European Union Drinkwaterrichtlijn. Dit doet het RIVM bijvoorbeeld door relevante kennis beschikbaar te maken. Recent heeft het RIVM binnen de REACH wetgeving bijvoorbeeld meer informatie gevraagd over de mogelijke kankerverwekkendheid en ophoping van GenX-stoffen in de mens, en werden de GenX-stoffen op voorstel van Nederland aangeduid als Europese ZZS (zeer zorgwekkende stoffen).